Zomer 1943

0
950

Geschreven door Door Anneke Sikkema-Langenberg.  

In de zomer van 1943,  gingen mijn broer Jan en mijn zusje Marianne en ik in de grote vakantie naar boeren in Friesland om een beetje “bij te eten.” De voedselsituatie in het bezette Nederland, was in de grote steden al behoorlijk slecht. Vandaar dat, ik geloof een kerkelijke organisatie, deze vakanties voor stadskinderen organiseerde.

Van de reis herinner ik me helemaal niets meer. Die moet gemaakt zijn met de trein en de boot van Enkhuizen naar Stavoren. Wat ik me nog levendig herinner dat we werden afgehaald met een licht vierwielig karretje met een zwart Fries paard ervoor. Een boer met een pet op verwelkomde ons en ik wist instinctief, dat hij mijn gastheer was. Marianne en Jan verdwenen naar Dedgum en Parrega.

Mijn gastheer heette Reitsma en woonde in Tjerkwerd, met vrouw en twee zonen, Jan en Eelke, De boerderij lag aan het eind van het dorp in een bocht van de weg, daar waar een wegwijzer naar Blauwhuis en Dedgum staat. Het was een traditionele Friese boerderij met een “uleboard” en de hooiberg binnen in de schuur. Aan de achterkant was de koeienstal, met de koeien met de koppen naar de muur en onder de staarten de lage greppel, waarin de mest geveegd werd en vandaar door een gat in de muur in de gierput buiten op het erf.
Het huis bereikte je via een bruggetje over het watertje dat langs het hele dorp liep en daarin dreven grote tanks om het moerasgas op te vangen waarop gekookt werd. Even verder op was een brede dam waarover de hooiwagens naar de schuur konden rijden. De smaak van het water vond ik afschuwelijk. Er waren twee putten en het water had een sterke ijzersmaak en was lichtbruin van kleur.

Men huisde uitsluitend in de keuken gedurende de week, die bereikt kon worden door een klein deurtje wat in de schuur uitkwam. Maar zondags na de kerk, kwam iedereen voor het koffie drinken in de mooie kamer. Daar stond ook het harmonium waarop vrouw Reitsma niet onverdienstelijk speelde en me een aantal Friese liedjes heeft geleerd. Wat ik me nog goed herinner is het verhaal van kleine Jan die alleen uit vissen ging en jammerlijk verdronk.” En zijn moeder vond zijn klompjes met de wormen er nog in.” Later in Holland heb ik voor ooms en tantes dit droeve lied nog vaak ten gehore gebracht.

De eerste gang was naar de slachter, zijn naam weet ik helaas niet meer, Maar het was een echte, met voor een winkel en achter de slachtplaats. Daar werd ik gewogen op de bascule en dat gebeurde zo elke week, Wat een vreugde toen ik aan het eind  van de vakantie vijf of zes pond was aangekomen. Ik kijk daarnu een beetje anders tegen aan!

Het dorp bestond uit een lange straat met aan één kant huizen en een paar winkels. Er was een soort drogisterij, die (zonder bon) zelfs in het laatste oorlogsjaar nog griotten verkocht.
Langs de straat liep een smalle vaart en over een geel ophaalbruggetje, kwam je op de weg, die uiteindelijk naar Bolsward voerde. Een eindeloos eind als je het moest lopen. Toch heb ik dat vaak gedaan, want in het dorp was niet veel te beleven en Bolsward had een paar winkels en er was een uitgeverij met een boekhandel. Ik geloof dat het daar Fluwelen Singel heette en onze latere schoolagenda’s kwamen er vandaan. Voorbij de afslag van de brug liep de weg een beetje naar beneden en daar woonde de kruidenier Sietsma. Daar moest ik af en toe boodschappen doen en s’morgens haalde ik brood bij de bakker. Maar het zware roggebrood wat voor ontbijt gegeten werd, werd kennelijk thuis gebakken.

Het menu had heel weinig variatie, s’morgens roggebrood met spek, dan om elf uur koffie met koek en om twaalf uur gekookt schapenvlees met aardappelen en speciebonen. Als toetje een schep havermout- of gortepap. Ik kan me niet herinneren ooit een andere groente te hebben gegeten dan die sperciebonen. En s’avonds was er brood met schapenkaas. De boerenzoontjes waren niet al te aardig en op een keer hebben ze wel twintig spinnen in mijn bed gestopt. Die waren niet moeilijk te vinden daar.

Toen er gehooid werd mochten we meerijden boven op de wagen en helpen het hooi naar binnen brengen. Ze verbouwden ook tarwe en na het oogsten zocht ik dagenlang het veld af naar gevallen aren en toen ik terug naar huis ging had ik twee kilo tarwe. Van het overvloedige spek wat ik s’morgens op mijn boterham kreeg heb ik nog eens een paar plakjes in een vetvrij papiertje in een enveloppe naar huis gestuurd.

Of we de volgende vakantie weer naar Friesland gegaan zijn weet ik niet meer. Maar in het begin van de hongerwinter besloot mijn vader met de hele familie naar Friesland te trekken. Ik kwam niet meer bij de Reitsma’s terecht maar even verder op bij een visser en zijn vrouw die op een woonschuit in het kanaal woonden. Achter de boerderij van Reitsma was nog een stukje land en erlangs liep de “oude dijk”, misschien eens de oude weg naar Dedgum, maar nu een overgroeid karrespoor. Het ging nergens naar toe en eindigde in een stuk hoog land, misschien een oude terp.

De groenteboer van het dorp, een beetje een halfwijze figuur liet daar zijn paard grazen en al gauw waren het paard en ik grote vrienden en Sjerp, de groenteman vond het goed dat ik op hem rondreed en samen met de hond van de mensen waar ik woonde circusje speelde met de hond en het paard. Waarbij de bonloze griotten me goed van pas kwamen. Beide dieren waren er dol op en deden alles wat ik van ze vroeg.

We gingen, weer met paard en wagen, ook eens een dagje naar het Oranjewoud. Daar was een speeltuin en kinderen hadden me daar gouden bergen van beloofd. Ik weet niet goed wat ik me ervan had voorgesteld, maar het was een teleurstelling. Een eindelose tocht en ter plaatse een paar schommels en wippen in een bosachtige omgeving. Ik ben er later nog wel eens geweest in het bekende hotel Lauswolt, toen mijn schoonouders daar logeerden, maar er was niets van wat ik me herinnerde.

Ik mocht een keer mee naar een bijeenkomst van, ik geloof, de Fryske Krite. Er werden allemaal friese liederen gezongen en ouderen dansten bij de muziek van een viool, maar dat kan ook wel een andere keer geweest zijn. Er was één of ander festijn in het dorp en achter of voor de kerk liep de jeugd van Tjerkwerd hand in hand rond in een kring, zingend van: Rosa, rozen op je hoed en even later van Rosa jij moet zoenen, zoenen jawel. En dan kozen de jongens een meisje, zoenden eens en dan begon het spul opnieuw. Ik vond het weinig interessant, temeer daar niemand mijn dertienjarige wangen wilde zoenen.

Heerlijk was het op het ijs die winter. Op de slootjes achter de kerk. Vele echte Friezen nog met de schaatsen aangebonden over de sokken. Iemand had een lange stok met een knop ernaan een soort vlagestestok en daar hield je je dan, met een heleboel anderen aan vast.
Ik herinner me een zondag toen ik zolang op het ijs was gebleven dat de zon al bloedrood onder ging en het al bijna donker was toen ik op huis aanging. Een avond waar van ik de sfeer nog kan navoelen.

In het voorjaar ging men kievitseieren zoeken. Met de polsstok, die ik bijna niet hanteren kon. Zodat ik vele malen in de sloot terecht ben gekomen. Van de kievitseieren heb ik er nooit een geproefd, ik denk dat ze allemaal verkocht werden. Ik ben later nog wel eens in Tjerkwerd geweest, dat is misschien tien jaar geleden en ik vond toen dat er in het dorp niet zoveel veranderd was. Ik weet niet of het nu nog zo is, want de wereld verandert heel snel.

1993. Door Anneke Sikkema-Langenberg

LAAT EEN REACTIE ACHTER