Links van de weg van Tjerkwerd naar Blauwhuis staan aan een doodlopend particulier weggetje drie boerderijen: twee stelpen en één kop- hals-rompboerderij. Bij de eerste stelp vermeldt een bordje als streeknaam: ,,Jonkershuizen”. In een oud boekje, waarvan wij de titel niet kunnen noemen, omdat de titelpagina ontbreekt (uitgave van Hugo Suringar te Leeuwarden), maar dat om. bijdragen bevat van de schrijvers (Friesland en de Friezen. Gids voor reizenden. Schoonheid der steden dorpen en landschappen in de 19e eeuw.? Feike Mulder) G. Colmjon, Waling Dijkstra en M. E. v. d. Meulen, en waarin wij de gezamenlijke dichtwerken van Tollens, een Nederlandse dichter (1780 1856), vonden aanbevolen troffen wij onderstaande beschriijving van ,,Jonkershuizen” aan.
,,Jonkershuizen’
,,We houden ons echter niet langer hier op (te Tjerkwerd schr ) maar slaan rechts het landpad in, dat ons naar de nieuwe gothische kerk te Blaauwhuis voert. Wij bevinden ons thans in een polder; recht voor ons uit verheft zich een tamelijk hooge dijk en gelijk straks blijken zal, heeft deze een breede kruin. Wij wandelen voorbij de drie jonkershuizen, groote stinzen. waar vroeger edelen moeten hebben gewoond en waarvan twee nog omringd zijn door de oude breede grachten. Nu zijn er geen adelljke jonkvrouwen meer, geen jonkers gaan van hier ter jacht of vischvangst, ‘t zijn allen weelderige landsdouwen en het Sensmeer, dat aan gindsche zijde des dijks zich uitstrekte tot Greonterp. is sints 1633 veranderd in vruchtbare beemden. Op best land, zooals hier, kan de boer per hectare een koe laten weiden, jong vee er onder berekend en kan hij rekenen dat zijn kostbaar vee hem daags van 6-8 liter melk geeft, terwijl elke 20 liter hem 6 hectogram boter verschaft en 1/2 kilogram kaas. natuurlijk gemiddeld berekend”.
Het ligt voor de hand dat het door de droogmaking van het Sensmeer gewonnen land niet dadelijk werd opgedeeld tussen de omliggende boerenplaatsen. Het schijnt lange tijd, althans gedeeltelijk, te zijn gebruikt als jongveeweide, want wij menen ons te herinneren dat er in het begin van deze eeuw nog pinken van boeren uit de omtrek werden ingeschaard.
De laatste, nu verbouwde stelphuizinge te jonkershuizen, thans bewoond door gebr Gaastra, verleende in haar oude gedaante onderdak aan de weduwe Adema en haar gezin. En bij winterdag aan haar puurbest beslag vee, dat omstreeks en na het midden van de vorige eeuw al gezocht was door fijnproevers uit binnen- en buitenland. Geen wonder dat haar stal later, als één der eerste in Friesland, dieren in het F.R.S. liet inschrijven. Zo staat op naam van de wed. Joh. P. Adema als no, 41 van het F.R.S. te boek de door haar gefokte stier Ykema, geboren in maart 1878. Op 26 juli 1880 waren zijn afmetingen: 142-145-170-210 en 56 cm. Een vrij groot aantal dochters van deze in september ’80 al gestorven stier is opgenomen.
De eerste op dit bedrijf ingeschreven koe was de in 1874 geboren, tijgerbonte Attje 225. Als zesjarige mat zij: 142-142-180-205 en 63 cm. We zullen haar in deze verhandeling vaker tegenkomen en dat is tevens het geval met de koe De Nette 431, een fokkoe van groot formaat. De Nette werd in 1876 geboren en mat als vijfjarige:137-136-175-193 en 62 cm.
Na Ykema 41 werd hier als fokstier De Nijlander 105 gebruikt. Hij was in juni 1880 bij Orelius Jorritsma te Nijland geboren. We herinneren er aan dat ook de stammoeder van de Hiltjesfamilie van stal Knol uit het destijds zeer bekende veebeslag van Jorritsma afkomstig was. De stier De Nijlander werd omschreven als ,,vleesch- en melkvormig” en hij mat op 24-1-1882: 137-139-167-199 en 57 cm. Deze stier verwekte uit de straks genoemde koe De Nette 431, de stier Nette 206. Nette 206 werd op 5 maart 1882 geboren in stal wed. Adema en hij kan gezien worden als de grote stam-vader van dit bedrijf. Als maatrijpe, doch waarschijnlijk niet laatrijpe enter (14 maanden oud) mat de platte, soortige Nette: 126-128-146-171 en 44 cm.
Zijn rapport luidt:
Donker zwartbont, stand zeer gunstig, voor en achter in uitmuntende verhouding. Voorstel fraai gebouwd met mooien kop, fijne hoornen, middenstel schoon gerond met regten rug, achterstel sterk vierkant met schoon gevormd kruis en best ontwikkelde spenen. Melk- en vleeschvorm. Zaadspiegel: best”.