Johannes de Haas: “In de grachten rond het kerkhof vang je de vetste paling. Hwant iel, dêr krije jo gjin forstân fan.”
De vetste paling vang je in de grachten rond een kerkhof, verzekert Johannes de Haas. ,,Jawis, ik leau izerfêst dat se troch de groun geane.” Hoe is het anders te verklaren, dat die mysterieuze beesten ook in afgesloten wateren te vinden zijn? Ze trekken natuurlijk ook wel over land, dat is genoegzaam bekend, maar er moet nog meer aan de hand zijn. Overigens bekent de Tjerkwerder beroepsvisser, die een dichtzet heeft in de Trekvaart tussen Bolsward en Workum, dat hij de geheimen van de paling wel nooit zal doorgronden. ,,Iel krije jo gjin forstân fan”.
Johannes de Haas (56) heeft zojuist de kolossale fuiken (omvang 2½ meter kostprijs zo’n f 750 per stuk) gelicht en de vangst ,,fandele”, zoals hij het noemt. Het was eer een slechte dag. Veel waardeloze witvis, duizenden kleine stekelbaarsjes – stikelpinnen, zegt de beroepsvisser – en daartussen een paar pond kleine aal. De stekelbaarsjes beginnen in dit water een plaag te worden. Met hun twee zijwaartse stekels aan de buikzijde zetten zij zich vast in de mazen van de fuiken en de visserman moet ze er één voor één uithalen.
Slecht
Johannes de Haas heeft na een Week vissen met de dichtzet en met een vijftigtal fuiken in de wateren rond Tjerkwerd ruim vijftig pond paling vergaard. Opbrengst z’n honderd daalders. Dat kan natuurlijk nooit uit, maar het is het hele voorjaar zo gegaan. En het beloofde zo’n goed seizoen te worden. Een zachte winter met weinig vissterfte, een zachte maart rnaand, zo dat er al vroeg gevist kon worden en daarna had het in april-mei moeten gebeuren. Maar de kou kwam terug en de paling liet afweten. De paling wordt wel steeds duurder en dat maakt wat goed, maar dat de binnenvissers een karig voorjaar hebben, staat als een paal boven water. En straks, als het wat warmer wordt, begint de ellende van het vuile water weer. In de trekvaart is de Bolswarder industrie de boosdoener.” As Staveren draait dan krije wy hjir alles op ‘e bealch… Jo fange der earst in pear ieltsjes op, mar dan is ‘t dien.” Het gemaal in Staveren zuigt het smerige water de Trekvaart langs en dan moet Johannes de Haas er als de kippen bij zijn om de paling levend uit de fuiken te krijgen. Hij laat dan een compressor aanrukken om de vangst in leven te houden. Overigens had hij op koninginnedag de eerste strop al. In de Exmorder vaart haalde hij toen zestig pond bedorven paling uit de fuiken. ,,En sa skarrelje jo foar nul mar hwat fierder.”
Hij heeft er aan gedacht de hele visserij van de hand te doen, maar dan is de nettenzolder van Lankhorst in Sneek zijn voorland en hij is er wel zeker van, dat hij daar niet kan aarden. Hij is weduwnaar en toen zijn vrouw twee jaar geleden overleed, heeft hij het huis in het dorp van de hand gedaan. Hij woont nu het hele jaar doorf in houten keet bij de dichtzet. Hij heeft het daar overigens wel naar de zin en hij heeft zijn houten woninkje gerieflijk ingericht. De kinderen zijn getrouwd en wonen allemaal in Amerika. Een opvolger is er dus niet. Als hij er mee ophoudt komt er na vier generaties een einde aan het familiebedrijf. ,,Mar ik.wol it findel sa lang mooglik heech hâlde.” Het visserijbedrijf is tegelijk zijn liefhebberij. Hij is in slappe tijden bakschipper en stoker geweest, maar als het palingseizoen begon, was hij er altijd weer bij. ,,Ik fiskje al fan myn zeisde jier ôf en dochs krije jo gjin forstân fan de iel. Ik foun ris in dea skiep yn’e feart en dêr sette ik trije fûken om hinne. De oare deis hie ‘k der grouwe ielen yn, allegear fan in heal poun of in poun. Dér komme ze dus wol op ôf.”
En hij heeft ook vastgesteld, dat de schiere aal, als die in de herfst op trek gaat, niet te stuiten is. Het keernet van de dichtzet staat dan zeker dertig centimeter boven water, maar toch slingeren de palingen er zich overheen. ,,Se sette de sturt yn ‘t net en dan hearre jovit nachts wol: plûmp, plûmp.” De reigers weten dat. Als in het voorjaar de dichtzetvisserjj begint, heeft Johannes de Haas aan zo’n vogel een vaste afnemer. Hij gaat op het net zitten en wacht zijn kans af.
En wat het verdere gedrag van de paling betreft: ,,Se sizze dat de glêsiel út ‘e Saragossesée komt. Ik wit it net. Hwant iel, dêr krije jo gjin forstân fan.”
‘Een paar jaar geleden kwam hier ook een man, hij zei: Ik ben die-en-die, en begon een praatje over het weer en over het vissen. Ik vertelde hem verschillende dingen totdat hij een notitieboekje tevoorschijn haalde. Ik zeg: waar is dat voor, wie bent u eigenlijk. Hij zei: Ik ben van de krant. Ik zeg tegen hem, als je wat wilt schrijven dan moet je schrijven wat ik zeg. Schrijf maar dat die controleurs van de waterverontreiniging met kaas en boter door de Hollandia fabriek worden omgekocht en dat ze er niks tegen doen als die fabriek meer vuil in het water loost als waar ze toestemming voor hebben gekregen.
Dat mag je best schrijven want ik weet zeker dat het waar is. Ik heb een vriend die daar werkt dus ik kan het weten. Toen ik later dat stukje in de krant las stond het er niet in. Kijk, dat begrijp ik niet. Ik heb die controleurs wel eens geroepen toen het water weer zo vuil was. Dat kan ik zien aankomen want dan komt de snoekbaars deze kant op. Die zijn het vuil altijd anderhalve dag voor.
Die man zei dat er niks aan de hand was. Ik zei tegen hem dat dat soort lui bij Hollandia worden omgekocht, letterlijk met boter en kaas, maar daar ging hij niet op in omdat hij het zelf was’. Aan het woord is de visserman van Tjerkwerd Johannes de Haas (61).
Hij is de vierde generatie van het geslacht De Haas die zijn brood met vissen verdient.Hij laat trots de foto’s van zijn drie voorvaderen zien waarvan de oudste die van zijn overgrootvader is die omstreeks 1800 werd geboren en op 92-jarige leeftijd werd gefotografeerd.
Via Kimswerd-Witmarsum-Arum kwam de familie de Haas in Tjerkwerd terecht. Johannes was toen zes en ging voor het eerst naar de lagere school. Al gauw gaf zijn vader hem een paar fuikjes en de vangst mocht hij één keer per week verkopen aan de handelaar die langs kwam. Met pretoogjes vertelt hij: ‘Ik zette de fuiken in kleine slootjes. Daar ving je niet van die dikke, maar wel mooie paling. Omdat de mijne toen al mooier dan die van mijn vader was kreeg ik er twee centen meer voor dan hij. Als er vroeger iemand vroeg of het goed ging met de vangst zei je altijd dat het slecht was, al was het nog zo goed. Anders moest je meer pacht betalen en waren de inschrijvingen te hoog. Zo is vader Arum kwijtgeraakt.
Gelukkig had hij ook voor Tjerkwerd ingeschreven en was hij daar de hoogste, anders hadden we toen niets gehad. Dit is een goed stekkie, ook al ben ik hier voorzichtig als iemand mij naar een resultaat vraagt. Als ik ‘s morgens tachtig fuiken ophaal wil ik er niet veertig voor een ander ophalen met die belasting van tegenwoordig. Dit jaar is de kwaliteit van de paling weer beter dan de laatste jaren. Het water is trouwens ook beter sinds die zuiveringsinstallatie er is. Alleen is de vangst de laatste weken wel slecht. Maar dat heb je elk jaar als de vissen ZO rond half mei kuit schieten. Dan zijn ze gek en vreten ze zich daarvan te barsten.
Dan zwemmen ze niet meer. Dan gaan ze rechtop in de modder staan met hun kop omhoog en je vangt haast niks meer. Maar op paling is toch geen peil te trekken. Er is nooit een jaar hetzelfde. Van de paling krijg je nooit Verstand, Ik zit er m’n hele leven in maar begrijp er nog niets van. Vroeger vingen we meer, ondanks dat de netten van tegenwoordig beter zijn.Toen ik een jongen was waren er 16 beroepsvissers in Wonseradeel, nu nog maar 3 waarvan er één ook nog een vaste baan heeft. Ik vis nu ook niet meer zo fanatiek als vroeger. Ik viste toen nog wel met 150 fuiken, maar dat is me nu teveel werk.
Uit de Leeuwarder Courant van 21-05-1973