Stropers en nieuwsgierigen berokkenen visser De Haas, Tjerkwerd, veel schade. Visser de Haas in, Tjerkwerd bezig reparatiewerk aan zijn fuiken. Rotten, och dat héart dér by, mar dy ferrekte fernielsucht.
“Ik haw wol in goed aard, mar op sa’n stuit wurd ik gek yn ‘e bealch. De oare deis laitsje ik der mar wer wat om. It is in machtich fak, mei in protte geastlike ryk- dom. Ik wol my der alle dagen ek net lilk om meitsje”. Beroepsvisser J. de Haas uit Oudega (W) is de rust zelve als hij vertelt van de vele gevallen van diefstal van paling en vernielingen aan de fuiken in zijn viswater, de gemeentelijke wateren van Wonseradeel. Hij wil er zich niet voortdurend kwaad om maken, maar de lol gaat er op die manier wel een beetje af. Stropers zo veronderstelt De Haas, zullen er altijd wel zijn geweest, maar het wordt nu toch wel erg dol. De vissers die zijn bedrijf uitoefent vanaf zijn ‘stekkie’ aan de Workumertrekvaart in Tjerkwerd, zet sommige- veelal kleine – fuiken al met eens meer uit omdat de schade door. verlies van
Fuiken of aal of allebei nooit wordt vergoed door een eventuele opbrengst.
Het zijn zowel mensen als dieren die schade toebrengen aan de fuiken die De Haas heeft uitstaan in de vaarten in Wonseradee1. Zo berokken met name in het voorjaar snoeken de visser veel schade; daar ze zich toch uit de netten, waarin ze verzeild raken, vechten. En dan zijn er nog de ratten, de bruine rat en de muskusrat. “Ik haw in geweldich soad lêst fan de muskusrôt. As ik in fergunning hie, dan hie ik der sa wol in fyftich oan’t sechtich bisjitte-. As ik in fergunning hie, dal koe ik der sa wol in fyftich oan’t sechtich bisten sjitte-. Ik haw yn in jier wol hûndert netten stikken troch muskusrotten”. Dat betekent dus veel réparatiewerk, want anders gaat het effect van de fuik verloren. En: “Je oatte it spul ek wat kreas hâlde. Oars stiet it sa raar”. Deze schade, veroorzaakt door dieren, neemt De Haas nog wel voor lief. Het kost hem uiteraard geld Er wordt schade aan de fuiken aangericht en er gaat een deel van de vangst verloren Maar vooruit, dat is het risico van het vak. “Dat is net sa slim, it heart by it fak. Mar dy ferrekte ferniel sucht”. En daarmee doelt de visser op mensenwerk, “Wier it is slim, dat wie froeger sa net.
Bij menig menselijk individu bestaat een zekere neiging tot stropen, zo meent De Haas, maar, zo voegt hij er aan toe, “dat kin net altyd no. Sa bliuwt der foar de fisker gjin bestean mear”. Voor stropers kan Haas weinig waardering opbrengen. Maar er vernielingen gepleegd die zonder meer het gevolg zijn van onkunde, onwetendheid. Men is nieuwsgierig en wil weten wat er in die fuiken zit “en dan rint it finaal út ‘e hân”. Deze vorm van vernielingen noemt de visser de lichtste vorm van baldadigheid, veelal gepleegd door jongelui uit de eigen omgeving. Als het ook maar enigszins mogelijk us probeert de palingvisser de dadders optesporen En dan blijkt; “It binne faak mar gewoane goede jongens” zo zegt De Haas vergoeilijkend.
Zij weten niet beter en er was waarschijnlijk geen sprake van boos opzet. Anders ligt dat met de ‘grote jongens die fuiken lichten en stelen. Voor die categorie heeft De Haas geen goed woord over. “Dy besykje de fisker te bedonderjen”. De fuiken worden gelicht en vervolgens weer terug gezet, maar een kenner ziet meteen dat er wat loos is Dat is dieverij Mar it slimste is’as se jins fûken stêlle. Dan wurd ik gek yn ‘e hûd”. Vorig jaar verloor De Haas voor veertienhonderd gulden netten door diefstal. Dit jaar werden er nog maar twee fuiken gestolen. Ik doar de fûken soms net iens út te setten. Ik rin fuort foar de wurklikheid”. De heer De Haas heeft geen idee wat dit alles hem kost. “Dat rekkenje ik noait út.” De Haas geeft toe dat hij niet de enige burger is die met diefstal van zijn eigendommen wordt geconfronteerd.
“Mar”, zo zegt hij, “der is ek net ien dy’t syn eigendommen sa út stean hat as in fiskerman”. En die beroepsvisser zit, zo meent De Haas, toch al zo in het verdomhoekje. De mensen hebben steeds minder begrip voor elkaar, aldus de visser. Ondanks alle voorlichting die er over de natuur wordt gegeven, gaat er steeds weer wat verkeerd. De visserij, zo is hij van mening, zit in een uitsterf systeem. De Haas begrijpt er ook niets van dat de beroepsvissers zich niet meer hebben geroerd toen aan sportvissers werd toegestaan om ook ‘s nachts te vissen. “Dat sil wol de macht fan it getal wêze”, zo .veronderstelt De Haas, die het nachtvissen ziet als het min of meer legaliseren van het – voor stropers – bij nacht aan het water mogen vertoeven. De sportvisserij zelf heeft er volgens hem geen enkel belang bij. “Dat beslût hat foar dè sportfisker in bytsje wearde. En it nachtfiskjen makket it der foar ús net better op”. En dan zijn er nog de watersporters, met name die mensen die in hun motorboot graag snel varen. Door de beweging die er daardoor in het water ontstaat, gaan de fuiken: slap hangen en dan gaat het effect verloren. Ook hier handelen de mensen veelal uit onwetendheid, zo meent De Haas. Als hij bij voorbeeld bij zijn bedrijf de passanten attendeert op de tichtset’ dan nemen de meeste schippers wel gas terug.”
Waterkwaliteit
De grootste bedreiging voor de beroepsvisser vormt volgens De Haas de kwaliteit van het water. Hij deelt niet de mening van diegenen die stellen dat de kwaliteit van de paling achteruit loopt als gevolg van de aanwezigheid van teveel witvis. Hij zoekt de oorzaak in de kwaliteit van het water. Het water wordt voedselarm1 aldus De Haas. Hij schrijft dat verschijnsel onder andere toe aan het lozen van gier – “gemien guod” – in het oppervlaktewater. Zijn er grote meren in de nabijheid, dan loopt het nog wel los, die vormen min of meer een buffer. “Mar oars binne de ferhâldingen hielendal fuort”, zo meent De Haas, die nu drie jaar vanuit Tjerkwerd zijn beroep als visser uitoefent. Hij vindt daarin overigens niet een volledig bestaan, de rest van zijn inkomen verdient hij op de zuivelfabriek van Osingahuizen bij Heeg. Het Vissen is echter zijn lust en zijn leven. Zijn bedrijf is een familiebedrijf; dat van vader op zoon overging. Hij prijst zich gelukkig dat het water in Wonseradeel geen ‘bondswater’ (het watér wordt dan via de bond van binnenvissers verpacht aan de leden) is, “Want oars hie ik dit hjir noait hân”.
Semi-beroepsvisser Johannes de Haas. Palingvisserij boeiend vak, maar brengt te weinig brood op de plank.
Tjerkwerd – Vlak buiten Tjerkwerd aan de Workumertrekvaart, bij twee betonnen gebouwtjes, wappert vrijdags de vlag, ten teken dat de veertigjarige semi-beroepsvisser Johannes de Haas de gerookte paling weer heeft klaar liggen voer zijn vaste klanten. Al bijna zestig jaar wappert de vlag op dat punt, want zolang al zit de familie De Haas, op deze stek nabij Tjerkwerd. Met Johannes kreeg de familie De Haas de vijfde generatie van beroepsvissers, alhoewel het momenteel geen of niet voldoende brood op de plank brengt. De bebaarde, en in Oudega (W) woonachtige, semi-beroepsvisser had het liever anders gezien, want jagen en vissen zit de familie in het bloed.
De visserij activiteiten van de familie De Haas stammen terug tot de tijd, dat Nederlandse vissers de wereldzeeën afstroopten op zoek naar ansjovis en haring. En zoals zoveel families trok ook de familie De Haas zich terug naar het binnenwater. In die tijd. moest er nog ingeschreven worden voor pachtwater en doordat de familie De Haas zowel ingeschreven had op een stuk pachtwater in de buurt Arum, alsmede dit gebied rondom Tjerkwerd, kwam men zestig jaar geleden naar Tjerkwerd. Voor het water rondom Arum viel men uit de boot. Het was Jaap de Haas, die zich zestig jaar geleden nabij Tjerkwerd vestigde, en van daaruit zijn palingvisserij bedreef. In die tijd nog een zeer winstgevende zaak, wat echter in de loop van de jaren steeds minder is geworden. Na Jaap de Haas volgde omke Johannes, die in een caravan langs de Workumertrekvaart woonde. Omke Johannes was een zeer berucht figuur… Menige watersporter kreeg een stapel stenen naar de boot geslingerd, wanneer hij te snel door de ,ticht-set’ voer. Regelmatig nog stuit Johannes wanneer hij de fuiken in het water plaatst, op stenen, waardoor hij de fuikstokken moet verplaatsen.
Heit Pier de Haas verhuisde naar Oudega (W), van waaruit hij de Blauwhuister Poelen, de Oudegaaster Brekken en wijde omgeving beviste. Op een gegeven moment kwam hij echter voor de keus te staan: of beroepsvisser blijven, of melkvaarder worden. Aangezien er met het melkvaren een paar centen meer te verdienen waren, koos Pier de Haas voor het laatste. Tot zijn 65e is hij dat gebleven, maar nu op 72-Jarige leeftijd is hij regelmatig in Tjerkwerd te vinden waar hij zoon Johannes helpt met allerlei noodzakeijke karweitjes. Johannes, die als een echte De Haas, het jagen en vissen in het bloed zat.
Hij is nu een van drie beroepsvissers in het binnenwater, die Wonseradeel nog telt. Vroeger, zo vertelt Johannes, waren dat er wel twintig. In de loop van de jaren is de een na de ander echter gestopt met de visserij activiteiten. Het gebied dat Johannes bevist, strekt zich uit van de Dedgumer tille tot aan Arum / Witmarsum, en vanaf Tjerkwerd richting Schraard. Maximaal zet hij in dit gebied zo’n 70 tot 80 fuiken, maar gemiddeld zijn dit er zo’n 40 tot 50. Elke morgen, zeven dagen per week, gaat hij bij zijn fuiken langs. Behalve de ,tichtset’ bij Tjerkwerd, heeft hij ook een ,tichtset’ in de Witmarsumervaart en eentje nabij Exmorsterzijl. De gevangen, liefst ,skiere iel’, wordt in Tjerkwerd in een bun gedaan, waarna de vangst op vrijdagmorgen gerookt wordt.
Dat is trouwens nog een hele procedure, want de voorbereidingen beginnen al op donderdagmiddag. Dan volgt vrijdagmorgn het ,roken’. Echt eikenhout gebruikt Johannes de Haas daarvoor, dat hij betrekt van een jachtbouwer uit Heeg, die eiken jachten maakt. De oven bij Johannes is niet een moderne, computer gestuurde oven, maar een eenvoudige uitvoering, slechts voorzien van een thermometer. Voor de rest gaat alles op gevoel, met het oog en uit ervaring. Zo wordt de oven eerst opgestookt naar 105 graden, waarna de temperatuur terugloopt naar 85 graden. Al die tijd blijft Johannes erbij, want ,,rikke iel heart perfekt te wêzen”. Afhankelijk van de dikte van de paling duurt zo’n rookproces anderhalf tot soms wel vier uur. ,,Ierappel fan ‘e klaai, en iel fan ‘e klaai, dat binnen de besten”, aldus Johannes, wanneer gevraagd wordt naar de kwaliteit van de paling uit Wonseradeel-zuid. Bang om de paling niet kwijt te raken, is hij niet, want een stel vaste klanten zorgen er iedere vrijdag voor dat de voorraad uitverkocht raakt.
Behalve het, slacht- en rookhok’ beschikt Johannes in Tjerkwerd over een reperatie-werkplaats, waar hij zelf zijn fuiken repareert en soms ook fuiken maakt, en een lap grond, waarop hij zijn fuiken kan drogen: De beste periode waarin om paling te vangen is volgens de semi-beroepsvisser de tijd van april tot november. Maar dan moet het weer wel meewerken, want wil het goed vangen, dan moet het regenen, hard waaien en de gemalen moeten in werking zijn. Jo moatte it fan de hjerst ha, er meteen aan toevoegend: ,,Fan iel kriget men noait ferstân”.
Behalve paling treft Johannes ook wel eens andere soorten in zijn fuiken aan. Zo ving hij dit jaar al eens zalm, maar ook een Afrikaanse meerval. Die leveren hem geen schade op, maar de schade door muskusratten neemt per jaar toe. Regelmatig moet hij fuiken repareren, die aangevreten zijn door muskusratten. Het liefst zegde Johannes zijn parttime op en wijdde hij zich helemaal aan de paling-visserij, maar “it is in boeiend fak, mar do kist d’er net fan ite. Boppedat jild is ek net alles”.
Uit het Friesch Dagblad van 27-07-1983