Evert Galama (104) overleefde de Spaanse griep

0
2337
„De kist werd naast me gezet en opengeschroefd.”

‘Ik vraag me af of je bij corona sterft op dezelfde manier’

Evert Galama | had Spaanse griep Zijn moeder stierf op haar 36ste aan de Spaanse griep, die na 1918 tientallen miljoenen levens kostte. Zelf lag Evert Galama ziek in de bedstee bij zijn grootouders. Nu is hij 104. „Ik heb niks te klagen.”

Evert Galama, geboren in 1915, weet nog goed dat hij voor het eerst een vliegtuig zag, hoog boven de boerderij van zijn vader. Hij was nog heel klein, vier misschien, in elk geval was het vóór zijn moeders dood, want hij rende naar binnen om haar te halen. Mem, kom derút, ik ha sa wat frjemds sjoen. Moeder, kom mee, ik heb zoiets vreemds gezien. Ze woonden op de Krabbedijk bij Tjerkwerd, een dorpje onder Bolsward, in Friesland. Zijn moeder liep met hem mee naar buiten en samen keken ze naar de lucht. Maar er was niets meer te zien. „En ik kon ook niet goed vertellen wát ik gezien had”, zegt hij, „want ik begreep niet wat het was.” Nee, angst had hij niet gevoeld. Wel verbazing.

Het is dinsdagochtend en Evert Galama vertelt zijn verhaal door de telefoon. Wie durft er een dag na de nieuwste coronamaatregelen bij een man van bijna 105 op bezoek te gaan? Daarbij hebben zijn zoons, het zijn er drie, en dan is er nog een dochter, hem ten zeerste afgeraden om wie dan ook zijn huis binnen te laten. Hij woont in Bunnik, in de helft van een twee-onder-een-kapwoning uit de jaren zeventig. Op de foto die zijn oudste zoon, Ysbrand (1958), van hem heeft gestuurd is op de achtergrond een Friese staartklok te zien. Ernaast ingelijste foto’s en geborduurde merklappen. Ysbrand stuurde ook een bericht: zijn vader heeft destijds de Spaanse griep doorgemaakt en daar wil hij wel over vertellen, nu het coronavirus rondwaart.

Spaanse griep: een virus van het subtype H1N1 dat in de jaren na 1918 wereldwijd twintig tot honderd miljoen doden veroorzaakte, vooral onder kinderen en jongvolwassenen. Hoge koorts, hoesten, keelpijn, spierpijn, extreme moeheid, flauwtes en benauwdheid, eindigend in een fatale longontsteking, soms al binnen een dag.

Lees ook:De les van de Spaanse griep: houd afstand!

Het virus werd snel en gemakkelijk verspreid door de soldaten die de loopgraven in België en Frankrijk hadden overleefd en naar huis terugkeerden. Ze werden overal feestelijk onthaald. Er waren anderhalf miljard mensen op aarde. Pas toen er honderdduizenden tegelijk ziek waren geworden begonnen de kranten erover te berichten.

Evert Galama werd geboren in Dedgum, tussen Tjerkwerd en Blauwhuis, een katholieke enclave te midden van orthodoxe protestanten. Blauwhuis, Blauhûs in het Fries, is genoemd naar ’t Blauw Huys, waar in de zeventiende eeuw de bewoners van de net drooggemalen polder vergaderden over dijken en waterstanden. Het gebouwtje had blauwe dakpannen, is het verhaal, en kwam later in bezit van een rijke katholieke vrouw uit Haarlem. Toen werd het een schuilkerk waar katholieken hun verboden missen hielden. In 1785 kwam er een echte kerk, die in 1871 werd vervangen door een nieuwe, enorm groot. „Talibaan”, zegt Evert Galama. Hij bedoelt de pastoors en de priesters uit zijn kinderjaren. „Altijd hel en verdoemenis preken. Altijd die rozenkrans die je moest bidden.” De meisjes in het dorp mochten niet bokspringen, want dan kropen hun rokken omhoog. Ze moesten apart van de jongens zitten, op school en in de kerk.

Hooien op een mooie zomerdag

Hij had boer zullen worden en de boerderij van zijn vader zullen overnemen. Hij wílde ook boer worden, heel graag zelfs. Voor en na school werkte hij altijd met zijn vader mee. Ze molken 33, 34 koeien, met de hand. Maaien ging met de zeis en ah, hooien op een mooie zomerdag, wat was dat heerlijk! „Het boerenwerk was mijn lust en mijn leven.” Maar toen begon de crisis van de jaren dertig. De melkprijs daalde naar twee cent de liter. De koeien kregen mond-en-klauwzeer, twee keer, de tweede keer nog ernstiger dan eerst. „Het was vreselijk”, zegt Evert Galama. „Alles was heel slecht in die tijd.”

Mond-en-klauwzeer wordt veroorzaakt door een aphthovirus, zeer besmettelijk en zeer pijnlijk. Het begint met blaren in de bek, vooral op de tong, en daarna, door afdruipend slijm, ook op de klauwen en de uiers. „We smeerden de uiers in met groene zeep en dan kon je de koeien nog een beetje melken.”

In 1932 gaf zijn vader het op en verhuisde met zijn gezin van tien kinderen – zes van zijn eerste vrouw, Evert Galama’s moeder, en vier van zijn tweede vrouw – naar Utrecht, waar hij een baan had kunnen krijgen bij een veevoerbedrijf. Evert Galama was 17. Hij ging in de leer bij een smid in Montfoort, voor een gulden in de week. „De smid had me niet nodig, maar er was niets anders. De werkloosheid was verschrikkelijk in die tijd. Met oud en nieuw kreeg ik een doos sigaren. En ik rookte niet eens.”

Ik denk dat ze op de langere termijn iets aan de leefbaarheid op aarde zullen moeten doen

Zijn vader wel, heel veel, en Evert Galama denkt dat hij daardoor op zijn 52ste al is gestorven, nog voor de oorlog. „Je had toen nog niet dokter Meinsma, die zei dat roken slecht was.” Lenze Meinsma, een Fries, geboren in Makkum en gestorven in Bolsward, promoveerde na de oorlog op een onderzoek naar de gevaren van roken, in een tijd dat ongeveer alle artsen nog rookten. Later was hij directeur van KWF Kankerbestrijding. De stiefmoeder van Evert Galama bleef na de dood van haar man zonder eigen inkomen achter met die tien kinderen.

Op zoek naar vrijheid

Bij de smid hield Evert Galama het niet vol. Hij ging naar de hotelschool, of een voorloper ervan, werkte een poosje in de horeca en vertrok, ook nog voor de oorlog, naar Londen. Londen? „Waarom niet? Ik kon daar een baan krijgen in een hotel en de vrijheid – heerlijk. Ik had een fiets gekocht en op vrije dagen fietste ik heel Londen door, de hele omgeving van Londen – schitterend.”

Hij leerde er zijn latere vrouw kennen, Liesbeth, een meisje van zestien uit Barneveld dat in Londen de verpleegstersopleiding deed. Haar vader, een leerlooier, had tegen haar gezegd dat ze naar het buitenland moest gaan als ze wat van haar leven wilde maken, hier bleef het maar crisis.

In mei 1940 moest Evert Galama terug naar Nederland. Hij werkte in een hotel in Valkenburg en daarna in Maastricht, waar de zoon van de baas een NSB’er was en de kok een Joodse man. „Maar ze deden hem niks, dat viel me wel op. Ze lieten hem gewoon werken. En de Duitsers hadden het kennelijk niet in de gaten.” Na de oorlog: purser bij de KLM. „Steward heette dat toen nog.” Ah! De vrijheid weer! De hele wereld ging hij over, Indonesië, Amerika, Australië, twintig jaar lang.

Toen was hij vijftig en werd hij ontslagen. „Het idee bij de KLM was dat je dan versleten was. Maar van dat werk versleet je lang niet zo hard als van het boerenwerk.” Dat was in 1965. Tot zijn 67ste werkte hij in hotels, ziekenhuizen en verzorgingshuizen.

Hoe de griep bij hem begon weet hij niet meer. Hij was nog heel klein. Hoe hij zich voelde weet hij ook niet meer. Wat hij zich herinnert is dat hij naar de boerderij van zijn grootouders was gebracht en daar in de bedstee lag. „Kennelijk vonden ze dat het beste voor me.” En daar in die bedstee hoorde hij dat zijn moeder was gestorven, op haar 36ste, aan diezelfde griep. Ze was in haar kist gelegd en een paar mannen droegen haar door de weilanden heen naar hem toe, dan kon hij afscheid van haar nemen. Het was nat en koud, de wegen waren onbegaanbaar. „De kist werd naast me gezet en opengeschroefd”, zegt Evert Galama. „Het geluid van de scharnieren, van het deksel dat omhoog gaat, dat hoor ik nog.”

Lees ook dit onderwijsblog:Ook tijdens de Spaanse griep gingen scholen weken dicht
Maar wat hij zag, herinnert hij zich dan weer niet. „Zo vreemd is dat. De emotie kwam ook pas later. Ik bedoel dat je later pas voelt dat je iets mist.” Hij praat er meteen overheen en zegt dat de nieuwe moeder die hij al snel daarna kreeg – een boer alleen met zes jonge kinderen moet wat – het fantastisch gedaan heeft. „Ik heb nooit gemerkt dat ze verschil maakte tussen de kinderen die er al waren en de kinderen die nog kwamen.” Daarna vertelt hij, zonder overgang, dat zijn oudste broer 102 is geworden en een andere broer 100. „Het zit kennelijk in de genen.”

De krant lezen met een loep

Hij voelt zich goed, zegt hij. Hij hoopt dat hij de corona buiten de deur kan houden, want hij vindt het leven nog wel mooi zo. „Ik hoor niet veel en ik zie niet veel, aan één oog ben ik blind. Maar met een loep en een felle lamp kan ik de krant nog lezen, dus ik heb niets te klagen. De zon schijnt, de tuin komt weer in bloei en mijn kinderen denken goed om me. Ze brengen me eten, gezónd eten, en twee weken geleden is Ysbrand nog met me naar Blauwhuis gereden, naar het graf van mijn vrouw. Ik vraag me wel af wat er nu gaat gebeuren. Ze zeggen dat het ergste nog moet komen en dat nu ook jongere mensen aan de beurt zijn, zestigers. Dat zal toch niet? Ze zullen toch wel iets vinden om het te keren? Wat ik denk is dat ze op de langere termijn iets aan de leefbaarheid op aarde zullen moeten doen. De CO2, de stikstof, al die dieren, al die mensen. De Mexicaanse griep en MERS en SARS en de vogelgriep en die andere virussen, dat is geen toeval. Wat ik me ook afvraag: hoe ga je dood als je corona krijgt? Stik je, zoals met de Spaanse griep destijds? En daarna? Wat gebeurt er daarna? Gelukkig hoor je tegenwoordig weinig meer over de hel en het vagevuur, dus dat zal wel meevallen.”

Gelukkig hoor je weinig meer over de hel en het vagevuur, dus dat zal wel meevallen

Gelooft hij in de hemel? Hij lacht even en zegt dat hij het niet weet. „Er is nog nooit iemand teruggekomen om erover te vertellen.” Hij gaat bij mooi weer nog wel naar de kerk, in Bunnik, maar dat is vooral voor de koffie na afloop, want van de preek verstaat hij geen woord. „En die koffie is nu voorlopig voorbij.”

Weer zonder overgang: „Ik heb een goed pensioen van de KLM, dat is mijn grote voordeel. Ik leef van de KLM. Maar hoe lang gaat dat nog duren? De mensen die nu geen werk meer hebben, krijgen geld van de overheid, maar hoe lang houden we dat vol? Daar maak ik me wel zorgen over. En ook weer niet, want in de crisis vroeger kreeg je ook geen geld, ik verdiende tot het einde van de jaren dertig nauwelijks iets, en dan ga je vanzelf wat anders verzinnen. Zonder crisis was ik boer geworden, was dat beter geweest? Dan was ik nooit bij de KLM gaan werken en dat was toch wel machtig mooi.”

Gefusilleerd als je wat verkeerd deed

Doet de toestand nu hem aan de oorlog denken? „Nee, toen werd je gefusilleerd als je wat verkeerd deed.”

Hij vertelt over de jongen die bij zijn stiefmoeder in Utrecht zat ondergedoken, tot de Bevrijding kwam en hij meteen naar buiten wilde. „Mijn mem zei: wacht nog even, je weet niet wat er nog kan gebeuren.” Die jongen, vier jaar jonger dan hij, deed het toch en werd doodgeschoten.

Dan vertelt Evert Galama over een van zijn kleindochters, die stage ging lopen in een weeshuis bij Vladivostok. Ze leerde Russisch spreken, kwam later op een boerderij met tienduizend koeien in Kazachstan terecht – „daar kan ik me niets bij voorstellen” – en leerde er een jonge Fransman kennen, een boer uit Bretagne. „Nu gaan ze trouwen en zij wordt dus boerin in Frankrijk, in Finistère.” Zijn kleindochter is ook vertegenwoordiger in Oost-Europa voor een Canadees bedrijf dat rubberen koeienmatten maakt. „Ze reist de hele wereld over.”

Een andere kleindochter, een kind van zijn dochter die in Libanon woont, wil veearts worden. „Maar ze is pas vijftien, dus dat moeten we nog zien.” Zijn dochter wilde oorlogsverslaggever worden en bleef hangen in Beiroet, waar ze nu Engelse les geeft aan de universiteit. Evert Galama zou binnenkort naar haar toe zijn gegaan, maar dat nu gaat dus niet door.

Hoe oud is zijn vrouw geworden? „Ze was 94 toen ze stierf. De jongens zeggen dat ze dementerend was, mij was dat nooit zo opgevallen. Nou ja, op het laatst sprak ze niet meer zoveel en aan tafel vroeg ze wel dingen waardoor ik dacht dat er iets met haar aan de hand was.” Het is jammer, zegt hij. Maar ook hierover wil hij niet klagen. Soms, als het plotseling kouder wordt in de kamer, kraakt het hout van de kasten. En dan denkt hij: hé, daar komt ze aan.

Zijn zoon Ysbrand, die in Litouwen woont – hij bouwt houten huizen en daar staan de fabrieken – zegt aan de telefoon dat hij zich niet veel zorgen maakt om zijn vader. „Het gaat goed met hem. Het zou kunnen dat hij ons gaat verlaten, ja, maar dan is hij dus wel 104 geworden.”

Evert Galama zal ook in Blauwhuis begraven worden, bij zijn vrouw en zijn moeder, en bij alle andere Galama’s die daar al eeuwenlang liggen.

LAAT EEN REACTIE ACHTER